De bedrijfsopvolgingsfaciliteit in de overdrachtsbelasting geldt ook als sprake is van zogeheten fictieve onroerende zaken. De Hoge Raad heeft dit bevestigd.
De overdracht van onroerend goed kan onder voorwaarden plaatsvinden zonder dat dit leidt tot de heffing van overdrachtsbelasting. Een zo’n vrijstelling doet zich voor in het kader van de bedrijfsopvolging. De voorwaarden luiden:
- de onroerende zaak behoort tot het vermogen van een ondernemer en aan zijn onderneming dienstbaar is;
- de verkrijgers (echtgenoten van) kinderen, kleinkinderen, pleegkinderen, broers en/of zussen van de ondernemer zijn. Halfbroers, halfzussen, pleegbroers en pleegzussen tellen daarbij als broers en zussen; en
- de verkrijgers de onderneming in haar geheel (desnoods in fasen) voortzetten.
De inspecteur meent dat deze vrijstelling niet geldt als de voortzetters van de onderneming een fictieve onroerende zaak verkrijgen. Hof Arnhem-Leeuwarden denkt daar anders over. De invoering van het begrip ‘fictieve onroerende zaken’ is volgens het hof alleen bedoeld zodat overdrachtsbelasting niet is te ontlopen met het tussenschuiven van een rechtspersoon. Het is echter niet de bedoeling dat een belastingplichtige een vrijstelling misloopt doordat een rechtspersoon is tussen geschoven. De staatssecretaris van Financiën gaat in cassatie. De Hoge Raad is het eens met de motivering van het hof. De fiscus weet evenmin aannemelijk te maken dat in deze zaak de onroerende zaken zijn ingebracht in bv’s om overdrachtsbelasting te ontlopen. De begunstigden van de geschonken aandelen voldoen aan de overige voorwaarden van de vrijstelling, zodat het weigeren van de vrijstelling niet valt te rechtvaardigen.
Bron: Hoge Raad 30-11-2018, nr. 17/04543 (ECLI:NL:HR:2018:2110)